Voorgeproefd - Zonder land

door
Rufus
Leestijd 4 min.

Ontdek een voorpublicatie van 'Zonder land'

‘Ga naar huis.'

De woorden kwamen van de hardloper links van Keita. Blank, ongetwijfeld uit Freedom State. Sluik bruin haar dat op en neer fl apte onder het rennen. Armen te hoog. Schokkerig loopje. Rennen was de soepelste dans ter wereld. Keita was erin getraind zich zijn eigen benen als wielen voor te stellen. Hij had geleerd zijn voeten geluidloos uit te slaan, het gewicht over te dragen via de bal van de voet, de tenen af te laten rollen en vaker in de lucht dan op aarde te zijn. Iedereen kon rennen, maar weinigen deden het met gratie. Deze tegenstander rende alsof zijn banden lek waren. Keita zei niets. Liet niet merken dat hij Engels sprak of begreep. Hij rende gewoon door.

De hardloper aan zijn schouder zei het weer. ‘Ga. Godverdomme. Naar huis.'

Een onbeleefde man. Hij verdiende het te lijden. Keita voerde het tempo op. Het zou niet lang duren voor deze hinderlijke knul het zwaar kreeg. Het ging erom meer pijn te veroorzaken dan hij zelf voelde. Dus zou Keita – vreemdeling in den vreemde, zijn illegale aanwezigheid op deze plek was zijn enige misdrijf – deze man breken met snelheid.

Keita had de kaart van de Buttersby Marathon bestudeerd. Het was een heen-en-weerroute: 21,1 kilometer naar het oosten langs het Chelting Escarpment, een draai van honderdtachtig graden, en 21,1 kilometer terug tot aan de fi nish. Een paar kilometer na de draai zouden ze de enige heuvel van de marathon beklimmen. Die werd geleidelijk steiler en bleef twee kilometer lang omhooggaan. Een uitdaging, zeker weten. Maar wat stelden twee kilometer heuvelopwaarts in Freedom State voor, vergeleken bij de hoogten van de Red Hills in Zantoroland?

Ze renden over een slingerende weg, omzoomd door de hoogste dennenbomen die Keita ooit gezien had. Honderd jaar geleden moest iemand van plan zijn geweest de vredigste lommerrijke

weg ter wereld aan te leggen. Aan zijn beide zijden volgden bomen de bochten in de weg, zo ver hij kijken kon. Ze waren zo lang en dik geworden dat ze hun eigen microklimaat creëerden; het was een warme dag, maar in hun ontzaglijke schaduw voelde het vijf graden koeler aan. Deze race rennen was als zwemmen in een meer thuis, in Zantoroland, wanneer je plots op een bel koud water stuitte.

Hier, langs de marathonroute, staken massieve, gladde boomstammen hoog de lucht in, waar ze in een warreling van naalden en dennenappels uiteenspatten. Keita ademde de dennengeur in. Vreemd, zulke gastvrije bomen in dit vijandige land. Misschien had hij als hij vrij was al die schoonheid kunnen waarderen. Keita vond dat de boomkruinen leken op die geweldige afrokapsels die hij op foto's van Afro-Amerikanen uit de jaren zeventig had gezien. Ver in de hoogte waren de afro's met elkaar verweven. Ze deden Keita denken aan kerkgangers in banken, hun hoofden in gebed gebogen. Keita stelde zich voor dat twee van die boomkruinhoofden zijn eigen vader en moeder waren.

Vlak voor hem uit reden drie politiemotoren. Op de ene zat een marathonorganisator, omgekeerd, met zijn gezicht naar hen toe om de koplopers in de gaten te houden. Keita probeerde niet aan politieagenten te denken. Ze zouden hem nooit verdenken. Niet tijdens een wedstrijd. Niet vlak voor hun neus.

De motoren sloegen een hoek om en zodra ze uit het gezicht waren gaf de knul links van hem Keita een lage stomp. Keita zag het aankomen en week uit naar rechts, maar de vuist schampte langs zijn navelbreuk. De navelbreuk, nu zo groot als een golfbal, bonsde. Kon de andere renner zien dat die daar zat, onder Keita's shirt? De hardlopers sloegen de hoek om en de motoren kwamen weer in zicht. Het zou onvoldoende zijn deze agressor te verslaan; Keita wilde hem laten lijden. Maar de agressieve hardloper bleef in de buurt.

‘Ik ga je kapotmaken,' zei de man.

Keita zwenkte naar de andere kant van de weg. De hardloper volgde. Keita zwenkte terug. De schreeuwlelijk hield hem bij.

Een rij oranje verkeerskegels gaf aan dat ze halverwege waren. De hardlopers maakten een draai en begonnen terug te rennen. Keita keek even naar de grote digitale klok, die 1:05:11 aangaf. Hij moest iets harder gaan rennen. De tweede helft van de race zou moeilijker zijn vanwege de heuvel, maar de winnaar kreeg extra prijzengeld als zijn eindtijd onder de 2:10 lag. Keita wilde

onder de bonustijd blijven, maar hij wilde niet harder rennen dan noodzakelijk was. Hij moest zijn benen sparen voor de volgende wedstrijd.

Keita's tegenstander ging vlak achter hem rennen, en de derde hardloper direct daarachter. Ook een blanke uit Freedom State. Tweehonderd meter in de richting van de eindstreep schoten ze langs de nummer vier en vijf in de race. Zeshonderd meter verderop kwamen ze nog wat losse renners tegen.

Keita keek even omlaag. Hij schaamde zich voor de navelbreuk.  Als ze bij het journaal van Freedom State hongerige kindertjes in Zantoroland wilden laten zien, zoomden ze altijd in op een kind met een navelbreuk. Een opgezwollen buikje. En schraal haar, een beetje roodachtig van de ondervoeding.

Lawrence Hill, Zonder land