Voorgeproefd - Roman Turis

door
Rufus
Leestijd 4 min.

In de achtertuin trippelt een mus op de plastic tafel. De zon weerkaatst tegen de gevel van het huis. Ik kijk door het raam naar binnen, waar mijn moeder op de rand van de salontafel zit, een paar centimeter voor de televisie, terwijl ze met een telefoon in haar hand tegen het scherm praat.

Dit is mijn eerste bezoek deze week, nadat ze een paar dagen telefonisch heeft aangedrongen – eerst met de vraag of ik wat brieven wilde vertalen, daarna door simpelweg te stellen dat ik een slechte zoon ben, iemand die zijn bloedeigen moeder ontwijkt.

Ik kan het niet ontkennen; elke keer als we samen zijn ontaarden onze gesprekken in ruzies en irritaties, over en weer, op geen enkel vlak hebben we nog begrip voor elkaar.

Daarom mijd ik het huis liever, temeer omdat Turis bijna elke herinnering bepaalt. Alles wat we hier hebben meegemaakt werd door hem aangejaagd.

Ik heb op verzoek van mijn moeder een vuilniszak met kleding meegenomen. Ze schenkt mijn oude voetbalshirts en overhemden aan haar neven in Turkije, die er nog maanden plezier van kunnen hebben. Die troep wordt meestal door Turis meegenomen, waardoor hij de status van Messiasfiguur heeft gekregen in de familie van mijn moeder.

De deur zit niet op slot, ik kan ongemerkt naar binnen wandelen.

Ik blijf even in de keuken staan. Een pan met koperbruine soep pruttelt op het fornuis en verspreidt een knoflookwalm die deze woning altijd overheerst heeft, naast de stank van sigaretten, oude spullen en vieze kleding. Turis doucht uit economische overwegingen maar één keer per week, op zondag. Ondanks deze zuinige levenshouding hebben we nooit een financieel onafhankelijke status bereikt.

Ik leg de vuilniszak tegen de ovenklep en duw ook de tussendeur open.

Het geluid van de televisie vult de woonkamer. Een verfomfaaide vrouw spreekt met veel gebaartjes tegen de camera, terwijl de kralen om haar nek tegen de borstmicrofoon tikken. De dame is overtuigd van haar verhaal, dat blijkt uit de verbetenheid in haar ogen. Ze heeft een air van iemand die twijfel noch tegenspraak duldt.

‘Goed,' zegt mijn moeder. ‘Ik snap het volkomen. Hebt u meer informatie over die slet – weet u bijvoorbeeld waar ze woont, en of hij écht van haar houdt?' De vrouw op de televisie valt stil, een wijsvinger klimt naar haar lippen, het hoofd schudt driftig.

‘Laten we ons fatsoen bewaren. Ik help u met alle plezier, deze talenten zijn mij immers door onze hemelgod geschonken zodat ik ze kan delen, maar u mag niet schelden.'

‘Het spijt me,' antwoordt mijn moeder, ‘ik liet me even gaan.'

Ik begrijp wat er aan de hand is en wil direct ingrijpen, opdat ze niet langer onze naam op de Turkse nationale televisie kan bezoedelen, maar tegelijkertijd ben ik nieuwsgierig naar de loop van het gesprek. De paragnoste sluit haar ogen, husselt een paar kaarten door elkaar en staart dan ettelijke seconden in de lens. Ze mauwt als een krolse kat.

‘Het is niet goed, mevrouw. Écht niet goed. Dit mag niet waar zijn.'

‘Wat hebt u gezien? Bismillahirrahmanirrahim,' fluistert mijn moeder.

‘Hij houdt ontzettend veel van haar. De grootste gemene deler van hun verhouding is de intrinsieke slechtheid in hun hart. Allebei hebben ze hun eigen belangen, waarbij ze elkaar als noodzakelijk kwaad zien. Er is een duivelspact gesloten, ik vind het zo erg voor u.'

‘O, ik ben wel wat gewend, hoor. Het maakt niets uit.'

De hyperactieve oplichtster is in haar element, een paar keer slingert ze haar hoofd naar achteren, alsof ze door een onzichtbare vuist in haar gezicht wordt gestompt.

Ik loop verder de woonkamer in, tot de leuning van de bank, nog steeds heeft mijn moeder niets in de gaten. Ze staart met gekromde rug naar haar onheilsprofetes.

‘Ik ga niet zeggen waar ze woont, dat druist in tegen mijn strikte beroepsethiek, maar momenteel zitten ze samen in een dorpshuis. Het is groot en groen, in de buurt staan hoge bomen en levendige planten, en er stroomt een kristalheldere beek waar een school vissen in zwemt.'

Ik kan die onzin amper aanhoren, maar ik verbijt mijn ergernis – met ingehouden adem en een bonkend hart. Als mijn moeder een beetje kritisch is, vraagt ze hoe die vrouw op afstand in lokale wateren kan speuren, maar ik ken haar intussen goed genoeg om te weten dat ze deze kletspraat voor zoete koek zal aannemen.

‘Wie ziet u nog meer in dat huis? Ik heb van onze buren gehoord dat mijn man zich met die andere vrouw heeft voortgeplant. Er zou minimaal één buitenechtelijk kind zijn, mogelijk hebben ze meer bastaards met elkaar gemaakt. Ik moet het weten…'

‘Wacht,' beveelt de paragnoste, ‘de beelden worden opeens heel scherp.' Ze toont de muis van haar hand, ten teken dat mijn moeder moet zwijgen. Nu gaat het allemaal komen.

‘Ik kan eventueel slecht nieuws echt wel aan. U mag me alles zeggen.'