Reeën zijn steeds zeldzamer in het Zoniënwoud

Er lijken steeds minder reeën te zijn in het Zoniënwoud. De jaarlijkse telling van 2021 bevestigt de afnemende trend sinds 2014. Het is niet dat ze minder zichtbaar zouden zijn, al kan dat nog niet helemaal worden uitgesloten, meldt de Stichting Zoniënwoud donderdag.

door
Redactie Online
Leestijd 2 min.

De reeënpopulatie in het Zoniënwoud wordt sinds 2008 jaarlijks gemonitord. De gebruikte methode is de kilometerindex. Jaarlijks wordt een aantal vaste parcours afgestapt en wordt het aantal waargenomen reeën langs die parcours geteld. Dit jaar is de gemiddelde index 0,5 hert per kilometer. Dit cijfer is de laatste jaren gestaag gedaald. Het bedroeg nog 0,6 ree per kilometer tussen 2017 en 2020 en zelfs één ree per kilometer tussen 2008 en 2013. «De waarde voor 2021 ligt met een gemiddelde van 0,5 opnieuw aan de lage kant in vergelijking met de cijfers sinds 2014, zodat de afname zich toch verder lijkt te zetten», aldus het rapport.

Er is nagegaan of de waargenomen tendens een gevolg kan zijn van een verminderde waarnemingskans. Door veranderingen in de vegetatie, door bijvoorbeeld grootschalige kappingen, stormschade of natuurbrand, kan de zichtbaarheid in het bos veranderen. In de periode van 2015 tot 2021 zijn er geen aanwijzingen dat de detectiekans is verminderd. Daarom lijkt het plausibel om uit te gaan van een dalende populatie van reewild in het Zoniënwoud.

Recreatiedruk en everzwijnverstoring

De wetenschappers en de drie gewestelijke bosbouwdiensten wijzen als mogelijke oorzaken van de afname van de populatie op de recreatiedruk waardoor reeën minder ruimte hebben en zich anders gaan gedragen. Naast dalende geboortecijfers of stijgende sterftecijfers, wordt ook gewezen op de aanwezigheid van everzwijnen. Deze soort die onlangs in het bos is verschenen, kan een factor van verstoring of predatie van reeën zijn, luidt het.

Het rapport besluit met een vraag naar een gedetailleerde en geïntegreerde analyse van de waarnemingen, afstanden en zichtbaarheidsmetingen om op zoek te kunnen gaan naar eventuele ruimtelijke verschillen door het gebied. «Deze informatie kan helpen om de oorzaken van de achteruitgang te identificeren zodat maatregelen kunnen worden uitgetest om die te stoppen en indien mogelijk om te keren.»