Metro loopt de New York Marathon: een hemelse lijdensweg

Na een maandenlange training was het eindelijk zover. Samen met zo'n 50.000 andere fanatiekelingen verschenen Camille en ik afgelopen zondag aan de start van de New York Marathon. Met dank aan de vier energiegels, drie bananen, twee liter water en duizenden aanmoedigende blikken van de omstaanders zijn we erin geslaagd om de volledige 42 kilometer met opgeheven hoofd uit te lopen.
door
Heleen
Leestijd 1 min.

Grootste avonturen hebben vaak een bescheiden begin. In ons geval betekende dat voor dag en dauw opstaan, een Imodium Instant slikken en om zes uur ‘s ochtend met een plastieken vork koude volkorenpasta naar binnen spelen terwijl we aan de kant van de weg wachten op de bus die ons naar de start moet brengen.

Van 0 tot 5 kilometer – Het bescheiden begin

Na een rit van een uur arriveren we op Staten Island, waar de organisatie een heus lopersdorp op poten heeft gezet. Naast de klassieke koffie en thee, vallen er ook energierepen, massages, medische zorgen en zelfs pijnstillers te verkrijgen. Hier moeten we nog minstens vier uur verkleumen voordat we naar de start kunnen gaan. Lopers met meer organisatietalent hebben het beter bekeken: velen hebben een eigen slaapzak of deken meegenomen om al slapend de uren te doden.

De snelste sporters starten eerst en stormen als een kudde op hol geslagen antilopes over de Verrazano Brigde. Even later is het ons. Ietwat onhandig bewegen we ons tussen de logge mensenmassa, die ons dwingt om rustig te starten. Zo'n goede vier kilometer lopen we onder de brug door, terwijl ik me geïrriteerd afvraag waar die bordjes met afstandsaanduiding in godsnaam staan. Enigszins ongerust stel ik ook vast dat ik hongerig ben. Ik hoop van harte dat dat gevoel niet erger gaat worden.

Van 5 tot 15 kilometer – Suiker en euforie

De voetpaden zijn bezaaid met mensen die ludieke slogans in hun handen houden. “Even Beyoncé has never run a marathon” en “Sweat is sexy”. Het zijn misschien onnozele aanmoedigingen, maar ze missen hun effect niet. Camille en ik beginnen op dreef te komen. We drijven het tempo een beetje op en zijn beide in topvorm. Ik weet niet of het de euforie is of de gesuikerde drankjes zijn die me naar het hoofd stijgen, maar ik voel me intens gelukkig en geniet van elke kilometer.

Van 15 tot 25 kilometer – De eerste sporen van vermoeidheid

We zijn halverwege en arriveren in Queens. Nog steeds is er geen vuiltje aan de lucht. Met dank aan de sportgels en de regelmatige waterposten voel ik me onoverwinnelijk en onuitputtelijk. Op dat punt begin ik zelfs een carrière als ultraloper te overwegen. Rond 25 kilometer beginnen we aan de helling van de Queensboro Brigde. Hier sneuvelen de eerste lopers en ik merk dat Camille naast me ook de eerste sporen van vermoeidheid begint te voelen. “Mijn knieën beginnen pijn te doen”, geeft hij te kennen.

Van 25 tot 34 kilometer – De man met de hamer

We passeren het bordje van met 16 mijl. Ik ben nog steeds euforisch. “Nog maar tien mijl te gaan. Het gaat ons lukken!”, kir ik euforisch tegen Camille. Op dat moment lijkt 15 kilometer een peulenschil. Camille denkt daar ongetwijfeld anders over, want naast me blijft het verdacht stil. Helaas ontmoet ook ik op 32 kilometer de fameuze man met de hamer. De vermoeidheid slaat me recht in het gezicht, bij elke stap worden mijn benen slapper en mijn schoenen zwaarder. Ik hoop van harte dat dit gevoel zal smelten als sneeuw voor de zon die op dat moment door de wolken komt piepen.

Van 34 tot 40 kilometer – Het tempo daalt drastisch

We arriveren bij de laatste brug. Veel lopers gooien hier de handdoek in de ring en naast de weg komen we een ambulance tegen om een gekwetste loper op te takelen. Op dat moment raak ik er terug een beetje bovenop en de aanmoedigende sms'en van de mensen die me thuis volgen doen ontzettend deugd. Op dat moment heb ik de moed niet meer om mijn energiegels uit mijn riem halen en als ik naast me kijk zie ik dat Camille er al niet veel beter aan toe is. Heel af en toe doe ik een poging om hem op te monteren met aanmoedigende woorden. Maar de enige antwoord dat ik krijg is “courage”, op zowat alles wat ik zeg.

Na 36 kilometer komen we aan in Central Park, dat z'n mooiste herfstplunje heeft aangetrokken. Op dat moment daalt onze snelheid dramatisch en lijken de kilometers enkel langer te worden. Ik twijfel om nog een laatste versnelling te doen, maar als ik Camille's vermoeide gelaatstuitdrukking bekijk besluit ik dat dit sukkeldrafje eigenlijk ook prima vol te houden is.

Van 40 tot 42 kilometer – De finish

Het bordje met ‘40 kilometer' verschijnt. Eindelijk. Op dat moment is elke stap een gevecht. Wanneer we over de finish lopen, overvalt me een groot gevoel van opluchting. Oef, het is ons gelukt! Ik ben erin geslaagd om mezelf te overtreffen en vooral te verbazen.