Voorgeproefd - Belgravia

door
Rufus
Leestijd 4 min.

Lees de voorpublicatie van 'Belgravia'

 

Het zag er niet uit als een stad aan de vooravond van een oorlog, maar nog minder als de hoofdstad van een land dat nog geen drie maanden eerder uit het ene koninkrijk was gerukt en door een ander was geannexeerd. In juni 1815 leek Brussel in feeststemming, met bedrijvige, kleurrijke kraampjes op de markten en in felle kleuren geschilderde, open rijtuigen die door brede straten reden en ladingen vooraanstaande dames en hun dochters naar belangrijke afspraken brachten. Geen mens zou kunnen denken dat keizer Napoleon in aantocht was en elk moment zijn tenten aan de rand van de stad kon opslaan.

Maar daar had Sophia Trenchard, die zich zodanig vastberaden tussen de menigte door werkte dat je haar geen achttien jaar zou geven, nauwelijks oog voor. Net zoals iedere welopgevoede jongedame, vooral in het buitenland, werd ze vergezeld door haar dienstmeisje, Jane Croft, die met haar tweeëntwintig jaar vier jaar ouder was dan haar meesteres. Hoewel je van hen allebei kon zeggen dat ze de ander voor een pijnlijke botsing met een medevoetganger zouden behoeden, was het Sophia die eruitzag alsof ze alles aankon. Ze was knap, heel knap zelfs, op de klassiek blonde, blauwogige Engelse manier, maar de zelfbewuste trek van haar mond maakte duidelijk dat dit bijzondere meisje geen toestemming van haar moeder nodig had om aan een avontuur te beginnen. ‘Schiet op, straks is hij al vertrokken voor de lunch en zijn we voor niets op pad.' Ze bevond zich in de periode van haar leven die bijna iedereen moet doormaken, als de kindertijd is afgelopen en een schijnbare volwassenheid, niet door ervaring gehinderd, je het gevoel geeft dat alles mogelijk is, totdat de echte volwassenheid definitief bewijst dat dit niet zo is.

‘Ik ga zo snel als ik kan, mevrouw,' mompelde Jane, waarna een haastige huzaar, als om haar woorden te onderstrepen, haar achteruitduwde zonder ook maar een moment in te houden om te informeren of ze zich pijn had gedaan. ‘Het lijkt hier wel een slagveld.' Jane was geen schoonheid, zoals haar meesteres, maar ze had een levendig gezicht, met krachtige trekken en blozend, al paste het meer op een plattelandsweggetje dan in een stadsstraat.

Op haar manier was ze vrij vastberaden, waar haar jonge meesteres haar om waardeerde. ‘Stel je niet zo aan.' Sophia had haar doel bijna bereikt terwijl ze vanaf de hoofdstraat een binnenplaats op liep die wellicht ooit een veemarkt was geweest maar die nu door het leger was gevorderd voor wat veel weg had van een bevoorradingspost. Uit grote karren werden kisten, zakken en manden gelost, die naar de omringende pakhuizen werden gedragen, en er leek een onophoudelijke stroom officieren uit elk regiment voorbij te komen, in groepjes, druk pratend en soms ruziënd. De komst van een aantrekkelijke jonge vrouw en haar dienstmeisje trok natuurlijk de aandacht, en heel even stokten de gesprekken, vielen ze bijna stil. ‘Bespaar je de moeite,' zei Sophia, en ze keek kalm om zich heen. ‘Ik ben hier om mijn vader te ontmoeten, meneer Trenchard.'

Er stapte een jongeman naar voren. ‘Kent u hier de weg, juffrouw Trenchard?'

‘Jazeker, dank u wel.' Ze liep naar een wat belangrijker uitziende ingang van het hoofdgebouw en ging, gevolgd door de trillende Jane, de trap naar de eerste verdieping op. Daar stuitte ze op meer officieren, die blijkbaar stonden te wachten om te worden toegelaten, maar dat was een discipline waaraan Sophia zich niet wilde onderwerpen. Ze duwde de deur open. ‘Blijf hier wachten,' zei ze. Jane trok zich terug, liet zich de belangstelling van de mannen graag aanleunen.

Het vertrek dat Sophia betrad was groot, licht en gerieflijk, met een fraai bureau van glad mahonie en andere, bijpassende meubels, maar het was eerder een omgeving om handel te drijven dan voor de beau monde, een plek om te werken, niet om zich te vermaken. In een hoek las een gezette man van begin veertig een officier in een schitterend uniform de les. ‘Wie haalt het in zijn hoofd om mij te storen!' Met een ruk draaide hij zich om, maar bij de aanblik van zijn dochter veranderde zijn stemming en verscheen er een vriendelijke glimlach op zijn boze, rode gezicht. ‘Nou?' zei hij. Maar ze keek naar de officier. Haar vader knikte. ‘Kapitein Cooper, u kunt gaan.'

‘Niet om het een of ander, Trenchard...'

‘Trenchard?'

‘Meneer Trenchard. Maar we moeten het meel vanavond hebben. Mijn superieur heeft me laten beloven niet zonder meel terug te keren.'

‘En ik zeg u toe mijn uiterste best te doen, kapitein.' De officier ergerde zich zichtbaar, maar hij moest het wel accepteren, omdat hij niet meer toegezegd zou krijgen. Met een knik verwijderde hij zich, en toen was de vader alleen met zijn dochter. ‘Heb je ze?' Hij was zichtbaar opgewonden. Zijn enthousiasme had iets aantrekkelijks: deze gezette, kalende zakenman die plotseling zo opgewonden was als een kind op sinterklaasavond.

Julian Fellowes, Belgravia